Het is ongeveer mei in 1960 als het zonnetje heerlijk schijnt in het zoals altijd rustige kerkdorp van Venray. De boeren en tuinders hebben het druk met hun gewassen zoals aardappelen, bieten, asperges, aardbeien enz. enz. Hier en daar komen er wat geruchten over een TBC (tuberculose) geval in ons Merselo. Daarom wordt er op scholen (in mijn geval de Landbouwschool) de bekende krasjes op de armen gezet bij de kinderen. Zo’n krasjes geven een indicatie of er wat aan de hand kan zijn met de gezondheid van die persoon. Maar iedereen denkt dat het wel mee zal vallen zoals ook wel de meeste tijd het geval is. Bij mij (Wim Michels) werden de befaamde krasjes ook dikker. Dit betekende voor mij en nog zo’n 30 anderen of misschien nog wel meer de gang naar het groene kruis gebouw in Venray (staat nu de Rabo bank) waar wij “doorgelicht” moesten worden met röntgenstralen. Ik fietste samen met mijn buurmeisje Jo Kessels. Sommigen gingen er met schrik in de benen naartoe en anderen dachten het zal wel loslopen. Ik was ook zo iemand die dacht dat komt wel goed. Als je niks hoorde van je huisarts dan liep het met een sisser en veel minder zorgen af.
Bij mij en nog zo’n 25 -28 personen kwam toch de huisarts langs. Toen dr. Vercauteren senior. Bij mij kwam hij dus ook vertellen dat het niet goed was. Het betekende voor sommige thuis het bed in voor een tijdje, wat neerkwam in vele gevallen op 2-3 maanden en iedere paar weken naar dr. Maarseveen, want dat was de longspecialist. Vaak is TBC een longaandoening maar kan ook voorkomen in de nieren en in gewrichten. Als het in de gewrichten zat kon dat toch wel enkele jaren duren voordat je daar van genezen was. In Merselo ging het alleen om longaandoeningen. Als je open TBC had dan had je een gaatje in de longen en was het besmettelijk, wat het geval was bij een persoon. Andere hadden een vlekje op de longen. Diegene die ietsjes meer pech hadden moesten naar een sanatorium. In ons geval was dat sanatorium St. Jozefheil in Bakel. Maar eerst was het afwachten wanneer je daar terecht kon.
Er lagen daar mensen uit alle windstreken van zuid Nederland bv. Tilburg, Reusel, Helmond, Eindhoven en Haalderen bij Gendt aan de Waal en die kwamen zondags vaak met de fiets (enkeltje 80 km). Daarom eerst thuis nog een paar weken het bed in. Ik kreeg wel dagelijks bezoek van onze buurjongen, Lei Kessels die toen buschauffeur bij de Zuid-Ooster was en dus vaak overdag tijd had. Hij kwam nooit via de deur maar klom altijd door het raam. Hij kwam dan sterke verhalen vertellen over toen hij 14- 15 jaar was met zijn leeftijdsgenoten. Dus die paar weken gingen best snel voorbij. Op de dag dat ik 14 jaar (5 augustus 1960) werd kwam taxi P. Janssen (smid ziene Piet) met zijn zwarte Simca voor rijden om ons, want Henk Arts zat al in de auto, naar Bakel te brengen. Dat was toender tijd een heel eind weg want de meesten hadden nog geen auto en een openbare verbinding was er ook niet. Ik weet niet precies of die andere al allemaal in Bakel waren of dat die ietsjes later zijn gekomen. Ik meen dat we met 13 of 14 personen in Bakel waren en nog zo’n zelfde aantal wat thuis moest kuren. We lagen met jongens op een zaal van 10, waarvan 3 uit Merselo. Je wist eigenlijk ook niet hoelang dat ging duren maar wij rekende wel op minstens een jaar. De afdelingen van het sanatorium waren eigenlijk een soort afdak waar je onder lag. In de winter werd er wel een raam voor geschoven, maar er was praktisch geen verwarming. Er was 2x per week bezoekuur maar voor de meesten betekende dat 1x per week bezoek van thuis. Toevalligerwijs lag de moeder van Tien Hoenselaar ook daar en hij kwam altijd op woensdag en dan dus ook bij ons. Zondags kwamen vaak de vader en moeder op bezoek en die waren dan aangewezen op vervoer van anderen of ze moesten met de fiets. Omdat Tiny en Peter van smid ziene Huub daar ook lagen konden zij vaak met Huub mee rijden. Soms gingen er ook familieleden van de “Vliegende Sneejer” uit Overloon mee maar hoe de echte naam was weet ik niet. Kinderen onder de 12 jaar mochten alleen op afspraak op bezoek komen en dan werden wij naar de recreatie zaal gereden dat i.v.m. kans op besmetting. Daardoor heb ik mijn broer en zus maar 2x gezien in een dik jaar.
Toen wij in het sanatorium aankwamen werd ons meteen verteld dat we niet uit bed mochten, om naar de WC te gaan. Een keer per dag konden we met een brancard naar de WC en als je vaker nood had moest je op de pot. Gelukkig nooit voorgekomen. Hele dag in bed blijven noemde men daar “bed 1”, dat duurde voor mij bijna 7 maanden. Onze dagen brachten we daar door, door te knutselen en wat andere handvaardigheden. Zo maakten we daar schemerlampjes van perkamentpapier en plakplaatjes, tafeltjes van zelf gemaakte en geglazuurde mozaïek tegeltjes, dienbladen met pitriet rand en gefineerde bodem enz. Wij zaten dan in kleermakerszit met een houten plaat op onze knieën als tafel. Brieven schrijven was ook een wekelijks terugkerend ritueel, want wij hadden al gauw correspondentie vriendinnetjes uit verschillende delen van het land. Ook hebben Hein (Marcellis) en ik nog accordeon les gehad. De recreatieman van de afdeling maakte nog een foto van de “Merselo Brothers”. Dus wij kwamen de tijd redelijk goed door. Eigenlijk moesten wij ook wat leren voor school maar daar kwam vaak weinig van terecht. Dat heeft mij een schooljaar gekost. Er lagen bij ons een paar jongens op de zaal (afdak) met TBC in de heup of rug en twee er van waren daar al 7 en 8 jaar. Die hielden er ook vaak blijvende invaliditeit aan over doordat hun benen vaak niet meer even lang waren.
In de tijd dat wij er lagen heeft Fanfare St. Oda er 2x een serenade gebracht om dat er enkele leden van ook lagen. Dat was altijd wel een prettige gewaarwording, en voor de fanfareleden was het ook weer een uitstapje. Na de serenade gingen ze dan nog even naar het café van Sef Janssen (Sef van de Smid) in Milheeze. Als je wat aan de beterende hand was kreeg je “bed 1 ½ “ d.w.z. dat je tussen de middag een ½ uurtje uit bed mocht en niet meer met de brancard naar de WC hoefde. Je mocht dan ook voor de anderen een keertje een glas water halen en zoiets. Toen wij dit mochten waren de mensen die thuis hadden gekuurd al lang weer bezig met hun normale leven.
Wij op onze afdeling waren allemaal tieners dus er begon bij ons soms ook wat te kriemelen. Op een avond hebben we met enkele anderen de stoute schoenen aangetrokken en zijn we van deur tot deur over de lange gang naar de dames (meisjes) geslopen, en dat ging allemaal goed tot dat de nachtzuster (Ria Martens uit Elsendorp) ons ontdekte onder de bedden van de meisjes. Wij op blote voeten door het bos terug naar ons bed waar we toch een verklaring moesten afleggen. Met een paar pakjes sigaretten (let wel: in het Sanatorium) hebben we de zuster zover gekregen om niks te zeggen. Enkele weken later moesten we toch bij de afdelingsarts komen, die was toch wat ter ore gekomen doordat we in de wasgelegenheid erover gepraat hadden. Wat was die boos. Hij was zo kwaad dat Henk al een plaatsje achter een kast had gezocht wanneer de dokter met lijfelijke straf zou beginnen.
Als je eenmaal bed 1½ had ging je iedere 4 weken vooruit naar bed 2 en zo verder naar 3, 4, 5, 6, en “bed naar huis”. Dat moment was voor mij aangebroken op 31 oktober 1961. Ik was een van de laatsten. Hay Kessels heeft me die dag opgehaald, zij hadden toen al een auto (Ford Anglia).
Doordat we TBC hadden gehad werden we per definitie afgekeurd voor militaire dienst dus toen hebben we de tijd weer ingehaald. Achteraf gezien is de tijd nog vrij snel om gegaan als je terug kijkt, maar als je het te horen krijgt lijk het ontzettend lang. Tegenwoordig is het genezingsproces veel korter door betere medicijnen en zijn er ook minder besmettingen alhoewel met de komst van de immigranten is het gevaar weer toegenomen. Ik weet trouwens niet of er nog sanatoria zijn voor alleen TBC patiënten. Deze gebeurtenis blijft wel altijd in je hoofd hangen en soms is het een richtlijn als je niet weet wanneer iets geweest is, dan zeg ik wel dat was voor af na de Bakelse tijd.
Wim Michels