In deze grote vakantie is er altijd van alles te beleven, ondanks dat wij thuis niet op vakantie gingen. Je moest thuis helpen met bonen en augurken plukken. De augurkenplanten werden door mijn vader opgetrokken, waarbij wij in het voorjaar ook al mee moesten helpen. Een welkome bron van inkomsten voor een groot gezin. Het was overigens ook normaal dat er thuis mee gewerkt werd, je wist niet beter. Dat was ook nog wel leuk omdat het voor de zomer vaak een zwemabonnement opleverde voor het hele gezin, en dan konden we in de zomerdag en op de warme vakantiemiddagen, als we onze taken hadden gedaan, gaan zwemmen. Als het weer wat minder was gingen we vaak ‘schuepen’ in de bossen, waar van alles te beleven was, hutten bouwen met Henk Wismans, Peter Bouten ozze Paul en Peter Janssen op de Kamp bij Peter Janssen in de houtwal tussen de kamp en de zandweg welke richting de geméntebus liep. Daar hadden wij de mooiste hutten van hiël Mersele, mende wij. Hutten in een boom, een ondergrondse hut, we hadden het allemaal, inclusief slingertouwen waarmee we van de ene naar de andere boom konden slingeren. Deze slingertouwen maakten we van pakketouwen, en deze vlochten we dan in strengen van 3 keer 3 touwen, zodat ze dikker en sterker waren dan een enkele touw. Ook vonden we allerlei “schatten” in de bossen, wat allemaal gebruikt werd om de hutten te bouwen en in te richten, zoals sloophout wat in de bossen gedumpt werd. Ook gingen we vaak richting vliegveld, waar we losse flodders vonden die waren achter gebleven na een militaire oefening, en lege jachtpatronen , vogelveren , lege pakjes van diverse sigarettenmerken, kortom alles werd verzameld en we vonden alles verzamelwaardig. Ook verdienden we wel eens wat bij door tijdens zo’n militaire oefening boodschappen te doen voor de militairen, meestal was dat dat wij dan sigaretten of shag moesten halen bij van Lankveld of van Dijck, kreeg je vaak een dubbeltje voor het halen en dan kon je zelf weer een rolletje Faam-drop daarvoor kopen. Een grote trofee was ook eens een sloopauto welke bij van Cuijck bij de Zivverenberg tegen de bosrand was neergezet, dat was een Ford Anglia, zo’n auto met een achterover hellende achterruit, de ruiten waren er al lang uit, maar het stuur zat er nog in, en dat zou toch wel een mooi iets zijn om dat er uit te halen en dan op de crossfiets te kunnen maken,” dat haj nog niemes nie ie hiël Mersele” .
Dat zorgde er voor dat ik er drie woensdagmiddagen aan opgeofferd heb om dat stuur te bemachtigen, dat viel verdorie nog niet mee met een versleten botte ijzerzaag . Maar na het veroveren van de buit, moet het stuur nog dunner gevijld worden om in het stuurhuis van de fiets te kunnen plaatsen, wat ook weer een hels karwij was, en achteraf ook geen succes bleek te zijn, omdat je het stuur toch niet echt vast kreeg. Wel veel geleerd van zulk soort lessen namelijk, met weinig middelen toch iets maken. Geluk was heel gewoon en was ook overal in deze onbezorgde tijd. De vakantie loopt op een eind, jammer want deze tijd mocht eeuwig duren en dan moesten we weer naar school, een nieuwe klas, weer in de schoolbanken. Daar tegen het einde van augustus besluiten Arie en Corrie Egelmeers een nieuwe varkensstal te laten bouwen. Familie Egelmeers had in 1964 de boerderij gekocht van Scheije Jan en Potten Han (Jan Bardoel en Han Poels) Jan en Han Bardoel verhuisden naar het Kleindorp (tegenwoordig Op de Ries) naar hun nieuw gebouwde huis met Amerikaanse keuken, en een kippenhok van wel 100 meter lang (destijds ongekend groot).
Terugkomend op de nieuw te bouwen stal door Arie en Corrie Egelmeers, dit wordt een stal voor 500 vleesvarkens, en deze wordt gebouwd door Veugen stallenbouw in Asten –Heusden. Deze aannemer had destijds al een heel vooruitstrevend concept in de stallenbouw wat bestond uit stalen spanten met daartussen geprefabriceerde betonnen panelen als wanden. Bij het uitgraven van de ongeveer 1 meter diepe put, welke onder de gehele stal komt te liggen werd de vrijkomende grond en zand niet afgevoerd, maar tijdelijk langs de te bouwen stal opgeslagen. Op deze grote heuvels zand was het mooi te spelen voor een 10 jarige jongen, en ik was dan ook op deze zandheuvels aan het spelen of crossen met een oude fiets toen ik daar in eens munten zag liggen. Ik wist vrijwel meteen dat het munten moesten zijn, want het waren zulke mooie blinkende “schijfjes”, en ik had pas nog over een munt vondst gelezen in : “het aanzien van 196…?, namelijk “de schat van Serooskerke” een grote muntvondst in de provincie Zeeland. Het was laat in de middag en ik stopte de munten en scherven van een potje in mijn zak en ging naar huis het nieuws vertellen. Thuis was mam aan het koken en pap was varkens aan het voeren. Ik ging naar mijn vader toe en zei hem dat ik munten gevonden had, maar hij had geen tijd voor mij, waarop ik mijn zakken leeg maakte en de munten en scherven daarop op een stapel dakpannen, welke achter het huis stond, neergelegd heb, waarop ik nog een keer terug gegaan ben en nog meer munten en scherven gevonden heb, en op de pannen bij de eerdere vondst gelegd heb. Daarna was het tijd om te eten, en aan de munten dacht ik even niet meer, ik had immers honger. Mijn vader was mijn melding echter niet vergeten, en vroeg mij wat ik gevonden had, waarop ik antwoordde dat ik gouden munten gevonden had, “ hoe weet jij dat?, was terecht zijn vraag, waarop ik antwoordde; “omdat ze mooi blinken” . Hierop zijn we gaan kijken waar ik ze neer gelegd had, en mijn vader bevestigde het dat het inderdaad gouden munten waren. Ik had er op dat moment 37 gevonden. Hierop is mijn vader naar Arie Egelmeers gegaan, en zijn zij samen naar de vindplaats gegaan. Hier heeft mijn vader Ben van Meijel nog 11, en Arie Egelmeers nog 2 gouden munten gevonden. Dit gebeurde op 20 augustus 1970, de dag daarna werd ik 11 jaar. Op dat moment werd geschiedenis , en vooral het leven vroeger, interessant voor mij. In de daarop volgende dagen mocht ik niets zeggen van wat ik had gevonden, omdat de vindplek eerst nog nader onderzocht moest worden door archeologen. Ook kwam er hoog bezoek in de persoon van Dr. Enno van Gelder, de directeur van het Rijks- munten- en penningen kabinet te ‘s Gravenhage , hij kwam enkele dagen later in de avond met zijn Citroën DS, een zogenaamde snoek, naar Merselo afgereisd om de muntvondst te zien en om kennis te maken met de vinder(s).
Ik moest naar bed maar mocht nog opstaan om deze meneer een handje te geven. Dr. Enno van Gelder gaf destijds wel aan hoe belangrijk dat zo’n muntvondst is en wat het verteld over de streek vroeger. Daarna is het vele jaren rustig, en denk je er niet zo vaak meer aan, alleen de vinddatum, 20 augustus, deze herinnert mij elk jaar weer aan die ene mooie zomerdag in 1970, vooral ook omdat het de dag voor mijn verjaardag is. Naarmate ik ouder werd nam de belangstelling in geschiedenis toe, en dan komt er een tijd dat er een boek over Merselo geschreven gaat worden, waaraan ik, vanwege mijn belangstelling voor geschiedenis, mijn medewerking mag verlenen. Rien van den Brandt heeft mij destijds gevraagd om uit te zoeken waar de munten destijds geveild zijn, en zodoende kwam ik in Leiden in het Rijks munten en penningenkabinet terecht, daar was meer te vinden omtrent de muntvondst, en daar hebben we destijds ook foto’s laten maken van munten welke er door mij in 1970 gevonden waren. Deze foto’s zijn in het boek : ‘Merselo, een wandeling door de geschiedenis” gepubliceerd. Nu we weer een aantal jaren verder zijn, houdt de vraag mij altijd bezig, hoe zijn die munten daar terecht gekomen, en door wie zijn zij destijds begraven. Daar krijg ik wellicht nooit een antwoord op, alleen door mij te verdiepen in de geschiedenis, en met name de streekgeschiedenis worden enkele onduidelijkheden wat helderder. Het is hier altijd een armoedige streek gewee st, met veel onrustige tijden, in het westen en het noorden lagen Staats Brabant, en ten oosten en zuiden van deze streek was het Gelders gebied, dit heeft geduurd tot 1830. En in 1839 is deze streek pas bij Nederland gekomen. De serie: “80 jaren oorlog” op NPO2 welke in dit najaar (2018) uitgezonden wordt is een welkome aanvulling voor mij voor de beeldvorming over het leven in deze streek in de late middeleeuwen. Rest mij nog steeds de vraag; Wie heeft destijds deze 50 gouden munten in een potje aan de grond toevertrouwd? 50 gouden munten was in die tijd een gigantisch bedrag, wat je niet zomaar bij elkaar gespaard kon hebben. Was het dan toch een vermogende handelsreiziger, welke hier “tijdelijk “ zijn geld verstopte tegen rovers en / of plunderaars? Ik zal hier wellicht nooit een antwoord op krijgen, en zal het moeten doen met de suggesties en aannames.
Dit waren mijn herinneringen aan een jaar wat veel indruk gemaakt heeft op mij en ook belangrijk was voor mijn beeldvorming in de geschiedenis van Merselo.
Januari 2019. Hans van Meijel.
P.S. De muntvondst zelf heeft destijds in de krant gestaan, en is ook beschreven in het boek: Merselo, een wandeling door de geschiedenis.